Jessah.
Van vlucht naar vrijheid - n.a.v. Psalm 142: 2,3.
Wat is het prachtig mooi dat we altijd bij Hem terecht kunnen. Wat is het mooi aan God, dat jij en ik onze harten kunnen uitstorten bij Hem. David deed dit tijdens zijn verblijf in de spelonk, toen hij op de vlucht was. Hij stortte ook zijn hart uit bij God. Hij riep en smeekte met luide stem tot de Here (vers 2). Hij, David, stortte niet alleen zijn hart uit, maar ook alles wat daarin leefde: namelijk zijn klacht en benauwdheid (vers 3). Hij was op de vlucht: ook mijn leven bestond uit een vlucht. Een vlucht voor mensen. Vluchten voor mezelf, voor mijn identiteit. Voor veroordeling van anderen. Voor de veroordeling van mezelf: mag ik er wel zijn met deze gevoelens? Ook ik heb een lange tijd doorgebracht, evenals David, als was ik in een spelonk. In het donker van een rots. Weg van het leven zoals God bedoeld had dat ik juist zou mogen leven. Weg van het licht waarin Jezus mij juist had bedoeld, de vrijheid in Hem die Hij gekocht en betaald heeft aan het Kruis. Door Hem omgeven.
In die donkere tijd van mijn leven heeft God mij nooit in de steek gelaten, al voelde ik me vaak wel alleen. Toch was ik dat niet (geheel). Hij troostte mij met woorden en met de liefde van Jezus. Zijn aanwezigheid was mijn enige houvast. Op een gegeven moment ben ik gaan schrijven over mijn gedachten en gevoelens. Daar stelde God mijn hart voor open. Evenals David zijn hart in gebed uitstortte, zo deed ik dat met mijn hart in het schrijven. Het waren gebeden die ik als het ware opzond naar de Hemel, naar Gods troon. God zag mijn verdriet.
Hij zag ook mijn diepe verlangen liever bij Hem en met Jezus verenigd te zijn in de Hemel. Uit de rotskloof: na het vele schrijven en daarmee opzenden van gebeden ontstond er meer ruimte. God gaf mij die ruimte! Alsof Hij tegen mij zei op een gegeven moment: "Wees niet bang, Mijn kind, Ik ben bij je." Zoals Psalm 91:4 ook zo mooi weergeeft: Hij zal je beschermen met Zijn vleugels, onder Zijn wieken vind je een toevlucht, Zijn trouw is een veilig schild. Ik was als de dood, waardoor ik mij zo op de vlucht heb doen laten gaan voor de mensen om mij heen. Voor mijzelf ook simpelweg, omdat ik geen ruimte kon vinden om me te uiten. Geen uitweg kon ik immers vinden met mijn gevoelens.
De doorslag gaf mij de tekst (en een meditatie daarover) uit Hooglied 2:14a. Daar staat: Mijn duif in de rotskloof, in de schuilhoek van de bergwand, laat mij uw gedaante zien, laat mij uw stem horen. Dat eerste durfde ik eerder nooit te doen: mijzelf laten zien. Dat waar ik juist zo'n moeite mee had (gekregen). Dat wat ik zo diep had weggestopt ook, weg van alle mensen. In de diepte van het donker van het leven. Verborgen voor bijna alles en iedereen. Verstopt net als David. Mijn stem had ik wél laten horen. Mijn hart had ik wel uitgestort in al die jaren naar God en naar sommige mensen. Maar door de afwijzingen van sommigen van hen durfde ik daarmee mezelf alleen nog maar aan God waarlijk uit te spreken.
Leven in Zijn vrijheid: via de weg van het Kruis van Jezus Christus, mocht ik zien dat ik niet langer als dood in de rotskloof hoefde te verblijven. Hij, Jezus, is opgestaan! Hij is mijn weg door de dood gegaan zodat ik mag leven. Leven in het licht. Leven ook tussen alle andere mensen. Ook wanneer mensen mij veroordelen, om welke reden dan ook, mag ik mij uitstrekken naar Hem, Jezus Christus. In Hem is er voor mij geen veroordeling. Hij heeft het leven met mij voor ogen. Daarom hoef ik mij met mijn gevoelens niet te verstoppen. Dat kan niet voor God maar ook niet voor mensen. Ik mag leven in de vrijheid. De vrijheid die Jezus Christus mij gegeven heeft.