Micha Bos.
Er kwamen ruim 250 wetgeleerden bij Jezus. Ze vroegen: “Meester, wij tekenen deze verklaring om deel te krijgen aan het eeuwige leven.” Jezus antwoordde: "Wat staat er in de wet geschreven? Wat leest u daar?” De mannen antwoordden: “Heb de Heer uw God lief met heel uw hart en met heel uw ziel en met heel uw kracht en met heel uw verstand, en uw naaste als uzelf”. “U hebt juist geantwoord!” zei Jezus tegen hem. “Doe dat en u zult leven.”
Voor deze ruim 250 mannen is Jezus’ antwoord niet voldoende. Ze ondertekenen alsnog een verklaring waarmee ze wilden rechtvaardigen dat ze een uitzondering mogen maken op alle lhbt-naasten. Wanneer ze aan Jezus zouden vragen: “Wie is mijn naaste?” Zou Jezus ze dan niet het volgende vertellen:
“Er was eens een lhbt'er die van het heilige kerkelijke erf (Jeruzalem) naar de Palmstad (Jericho) reisde, een stad waar vruchtbare grond voor hem was te vinden. Onderweg werd hij overvallen door rovers die hem zijn christelijke gewaad uittrokken, waarmee hij in Jeruzalem, de stad Gods, bekleed was. Ze ontnamen hem zijn gewaad van heiligheid en genade. Ze mishandelden hem met woorden, zetten het teken “LHBT” op zijn voorhoofd en lieten hem halfdood achter.
Toevallig kwam er een voorganger langs, maar toen hij het teken zag op het voorhoofd van het slachtoffer, liep hij met een boog om hem heen; ook kwam een van de 12 ouderlingen langs,maar bij het zien van het “LHBT” teken liep ook hij met een boog langs hem heen. Beide religieuze mannen werden door de wet belemmerd barmhartigheid te tonen. De wet stelde namelijk dat je onrein werd wanneer je een dode aan zou raken. Ze waren bang zich te verontreinigen door barmhartigheid te tonen aan deze halfdode lhbt'er.
Toen kwam er een -in de ogen van de kerk afvallig- christen (Samaritaan) voorbij die op reis was. Samaritanen werden door het volk gezien als onrein omdat ze behoorden tot de achtergebleven Israëlieten die zich vermengd hadden met heidense kolonisten tot een nieuw volk (Langeveld, 2009). Deze man kreeg medelijden met het slachtoffer toen hij hem zo zag liggen. Hij ging naar de gewonde man toe en goot olie en wijn over zijn wonden en verbond ze. Hij droeg hem op grond van onvoorwaardelijke liefde naar de Wijdekerk, waar hij voor hem zorgde. De volgende morgen gaf hij een donatie aan de Wijdekerk en zei: “Zorg voor hem, en als u meer kosten moet maken, dan zal ik die u als ik terugkom vergoeden.” “Wie van deze drie is volgens u de naaste geworden van het slachtoffer van de rovers?’ De 250 mannen zullen niet anders kunnen zeggen dan: “De man die medelijden met hem heeft getoond.” Jezus zegt tegen ons: “Doet u dan voortaan net zo.”
Bovenstaand is een eigen beeld en interpretatie van mij dat ik kreeg na het lezen van de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan in Lukas 10. Wat een les leert Jezus ons in deze gelijkenis! Dat juist de Samaritaan als voorbeeld van naastenliefde optreedt en zich ontfermt over de man die van Jeruzalem op reis was naar Jericho. Het contrast tussen religie en naastenliefde was blijkbaar in die tijd van Jezus ook al aanwezig. De priester en de Leviet werden belemmerd door hun wetten om barmhartig te zijn. De Samaritaan kon juist de wet van liefde uitdragen omdat hij onbevangen was. Wanneer wij lijken op die Samaritaan, dan lijken wij op Jezus! Jezus noemt dat zelf de juist versie van naastenliefde. Ik zie in dit voorbeeld een beeld van Jezus: Hij leidt degenen die halfdood achter gelaten zijn naar zijn wijde liefdevolle kerk en dienaren. Hij geeft de opdracht voor hen te zorgen en schenkt hen zijn Zegen. Hij belooft eenieder die olie en wijn giet op deze vele gekwetste harten en daarvoor offers brengt, vergoeding op de dag wanneer Hij terugkomt!
Dan zullen de rechtvaardigen hem antwoorden:
“Heer, wanneer hebben wij u hongerig gezien en te eten gegeven, of dorstig en u te drinken gegeven? Wanneer hebben wij u als vreemdeling gezien en opgenomen, u naakt gezien en gekleed? Wanneer hebben wij gezien dat u ziek was of in de gevangenis zat en zijn we naar u toegekomen?”
En de Koning zal hun antwoorden: “Ik verzeker jullie: alles wat jullie gedaan hebben voor een van de onaanzienlijkste van mijn broeders of zusters, dat hebben jullie voor mij gedaan.” (Mattheüs 25)
God veroordeelt ons niet. Ook is er niets meer in dit leven wat onze rechtvaardigheid door Jezus volbrachte werk, kan verminderen of ontkrachten. En als God ons niet veroordeelt, dan hoeven we ook niet te vrezen voor het oordeel van mensen. Dat mogen we naast ons neerleggen. Ik wens dat ieder hart toe dat onrustig gemaakt is door deze verklaring en de onderschrijving daarvan door zoveel mensen. Weet dat je geliefd bent en weet dat je vrij bent door onze Heer Jezus. Niets wat jij ooit doet zal Gods beeld anders maken van jou of Zijn liefde voor jou beïnvloeden.
We hoeven het oordeel wat in deze verklaring tot ons komt dus niet ter harte te nemen. Het is niet het oordeel van God, mochten we ons dat verontrust afvragen. Het is slechts een interpretatie van een oordelende groep mensen die menen te mogen spreken in naam van God. Bewaar je hart voor deze leugen. Jezus heeft ons in zijn hele leven totaal niets laten zien van wat ook maar een klein beetje lijkt op de houding van deze ruim 250 mannen.