M.
Ik woonde samen, met een man. Hoe dan?! Tja, omdat het zo liep? Omdat hij het wilde en me vroeg bij hem in te trekken? En omdat iedereen het deed? Zo zijn we toch geschapen: jij Adam, ik Eva? Ik was gaan geloven dat gooien met servies uit woede en niet meer kunnen stoppen met huilen van verdriet of euforisch raken van een ander mens, alleen in films bestond. Dat die emoties niet echt waren, slechts goed geacteerd. Of in ieder geval, niet voor mij weggelegd. Hij was aardig, had een goede baan en ik hoorde van vriendinnen dat hij mooi was om te zien. Maar telkens als hij dichter bij me kwam, voelde ik groeiende zin om de afstand te vergroten, in plaats van toenadering te zoeken. Wat is er toch mis met me?! Ik wist het wel, natuurlijk wist ik het wel. En precies, en haarfijn ook! Vooral wanneer ik in de rij bij de supermarkt net iets te lang naar het kassameisje met de leuke sproetjes staarde. Maar ik loog hem voor. En mezelf nog het hardst. Ik wilde er niet aan; het was te moeilijk, het paste niet in mijn (met de paplepel ingegoten) beeld van de wereld en van mezelf. Het mocht niet van God (volgens de regels die ik maar al te goed kende) noem het maar op. Als je toegeeft dat je als vrouw op vrouwen valt, ben je niet langer welkom. Dus stop het maar veilig en vooral meters diep weg; liever ongekend dan onbemind. Op een dag ging de mooie man op één knie, vroeg me ten huwelijk en nog best romantisch ook. Mijn familie was dolblij en de vrouwen speculeerden over een witte jurk, die gekocht moest worden. Hij was blij, want hij dacht dat dit de oplossing voor mijn afstandelijkheid was. Maar waarom was IK nou niet blij? "Gelukkig" zocht hij intimiteit bij iemand anders, uit opgebouwde frustratie. Gelukkig, want dit gaf mij toen een "legitieme" reden om alles af te blazen en in mijn eentje te verhuizen naar een nieuwe plek. Want op dat moment de waarheid toegeven aan mezelf, laat staan aan de wereld, was geen optie. Ik kon nergens bij; mijn gevoel zat hermetisch opgesloten in een kluis achter een dikke deur. En de code waarmee ik hem open zou kunnen draaien was tot dan toe nooit met me gedeeld. Vlak na de breuk werd ik echter overvallen door stapelverliefdheid. Ik zag haar staan en viel als een blok. We hadden nog geen woord gewisseld. Ik kende haar niet verder dan wat mijn ogen zagen; het sloeg werkelijk nergens op. De liefde overviel me als waanzin; de kluisdeur sloeg met een wilde zwaai wagenwijd open en mijn gevoel stroomde als een waterval naar buiten. Ik nam haar overal in mijn gedachten mee naartoe. Ik vond haar intelligent, eindeloos schattig, innemend en oh zo verschrikkelijk prachtig om naar te kijken... Wat ik las, diep in haar ogen, slokte me op; ik raakte betoverd. En toen ze begon te praten was dit alleen nog maar meer bevestiging van wat mijn hart al zeker wist.
Ik viel. Hard. En zonder vangnet. Vol op mijn gezicht. Want zij was op haar beurt heel verliefd op haar vriendje, dus uiteindelijk leverde het mij enkel verdriet op. Maar! Ik voelde eindelijk de filmische euforie. Ik wilde voor het eerst in mijn leven borden kapot gooien van woede, om vervolgens onder de dekens hard om haar te huilen. Met lange halen en veel snot. Na anderhalf jaar (ik heb het best een poos volgehouden, dat ‘liefdesverdriet’) zakte het langzaam af en werd ik rustiger van binnen. Ik ben nu kalmer, omdat ik eindelijk toesta dat er (on)duidelijkheid mag zijn over wat ik voel en vooral voor wie. Al moet ik eerlijk toegeven dat het me ook niet alle dagen perfect lukt; het komt en gaat. En ik zit nog veilig in de kast, maar ben wel eerlijker naar mezelf; het mag er (vaker) zijn.
Soms denk ik nog wel eens aan hem: de ex-vriend. Ik gun hem het geluk van harte; hopelijk is hij inmiddels gelukkig getrouwd. Maar gelukkig niet met mij!