Jessah.
Dank U, HEER, dat U het Kruis gegeven hebt. Dat ook ik hier alles tegen U kan en mag zeggen en dat ik daarnaast hier mijn strijdbijl mag neerleggen. HEER, ik wil U vragen of dat U door mij heen weer vernieuwing schept.
Een verandering teweeg wilt brengen, zodat in wat ik zelf niet los kan laten ik mag weten, hier heeft Uw Zoon, Jezus Christus, mijn strijd gestreden.
Hier aan dit houten Kruis heeft Hij voor mij geleden
en daarom mag ik weten, hier mag ik alle pijn en strijden achterlaten. Aan U, HEERE God, wil ik graag het volgende vragen: Wilt U mij allereerst leren om mijn strijdbijl hier te begraven en mij daarnaast aan Uw liefde te laven. HEER, dank U wel dat ik alles in vrijmoedigheid van U mag vragen. āDe gestreden strijd?ā Misschien denk je wel bij jezelf: āIk zit juist midden in de strijd! Midden in een worsteling van een zoektocht naar wie ik eigenlijk ben. En in die worsteling kom ik van alles tegen wat mij ervan weerhoudt om juist datgene te doen waarmee ik recht doe aan wie ik (daadwerkelijk) ben en wie ik mag zijn. Ik kom bijvoorbeeld mensen tegen die mij veroordelen en/of afwijzen. Mensen die tussen God en mij in lijken te gaan staan. Dat doet pijn, veel pijn en daardoor merk ik dat ik niet of maar moeilijk tot mijn bestemming kan komen. Ik ben soms geneigd om ertegenin te gaan. De strijd aan te gaan door in discussie te gaan met de ander.ā Iemand die lang geleden in eerste instantie ook niet tot zijn bestemming kwam, waartoe God hem geroepen had, was Jona. Hij kreeg de roeping om in NinevĆ©, een grote stad, het Woord van God te verkondigen. Maar daarentegen vluchtte Jona juist voor God en die roeping. Hij betaalde de vrachtprijs van een schip en ging richting Tarsis daarmee. Hij vluchtte voor het aangezicht van God weg. Maar God deed een hevige wind, een storm, opsteken op zee. Het schip dreigde stukgeslagen te worden door de golven. Als mensen ons veroordelen om onze geaardheid of identiteit, kunnen we daardoor ook op de vlucht slaan. We durven niet uit āde kastā te komen of we raken naar binnen gekeerd en worden depressief of wat anders. We verliezen, net als Jona, uit het oog wie we zijn en wat onze waarlijke roeping is: komen tot het recht om God te kunnen dienen, de eer te geven en daarmee onze naasten eveneens te dienen. We vereenzamen en ons leven wordt donker. Soms heel donker. Net als Jona ervoer in de buik van de grote walvis. God voelt dan ook ver weg voor ons. Het leven is gitzwart geworden. Zo zwart dat we het alleen nog maar kunnen uitroepen naar God: Help mij hieruit, Here God! En dan is daar Gods hulp: Onverwachts staat er iemand op de stoep, die met en voor mij wil bidden. Of: Er ligt een kaartje met een bemoedigende tekst in de brievenbus; iemand nodigt mij uit om zondag mee te gaan naar de kerk; ik besluit vanuit mijn donkere leven naar de Wijdekerkdag te gaan. Hopend op een klein lichtpuntje. Zo leer ik, wanneer ik terugblik op de afgelopen periode, dat God het is die mij uit de donkere periode getrokken heeft. Net als Jona, die drie dagen en nachten in het donker was en door de vis op het droge werd gespuwd. Van het donker naar het licht. Evenals Jezus. Hij was drie dagen en drie nachten in het donker van de dood en stond daaruit op, van het donker naar het licht. Om ons te winnen vanuit de dood voor het leven. Door te hebben geleefd in het donker en niet eerder voor mijn ware identiteit te zijn uitgekomen, heb ik een prijs betaald. Net als Jona, in zijn vlucht voor God, voor zijn bootreis betaalde, zo vluchtte ik weg uit angst voor het oordeel van mensen om mij heen. Op de vlucht, vooral ook voor wie ik niet mocht zijn. Een prijs betaald, niet bewust, maar noodgedwongen door de situatie waarin ik gevangen zat. Nu weet ik wat het is om in de vrijheid te mogen leven. Omdat ik weet wat Jezus Christus ook voor mij heeft gedaan. Hij heeft mij getrokken uit het donker (van de dood) naar het licht. En temeer: Hij heeft mijn strijd gestreden. Ik hoef niet te strijden voor mijn eigen vrijheid, want dat heeft Hij voor mij gedaan.