Jacob Diederiks.
Op 5 mei 1945 was ik zo'n vierenhalf jaar jong, oud genoeg om mij de feestelijke stemming van toen te herinneren. Dat ons land bevrijd was van vijf jaar Duitse bezetting werd me als kleuter niet uitgelegd. Het was ‘gewoon’ feest. Daarom hingen in de Dekkerstraat in Beverwijk alle vlaggen uit, geen huis uitgezonderd. Daarom liep ik met zo’n knotsgekke oranje sjerp om mijn middel en had vader - verschil moet er zijn - een oranje strikje opgespeld. Hij tilde me op zijn rug en liep de straat uit richting speeltuin, waar de hoge glijbaan was omgetoverd tot ringsteekbaan. Nog zie ik vanuit mijn hoge positie mijn vijf jaar oudere broer Luuk naar beneden roetsjen. In zijn hand de stok, die tot plezier van de omstanders de ring miste, zodat hij de emmer water over zich heen kreeg. Iedereen juichte en was blij. Dat gevoel. Waarom, geen idee. Maar dat het feest was is me altijd bijgebleven.
Pas later begreep ik waarom. Net als de dreigende, traag overvliegende bommenwerpers met hun sonore geluid eerder. Doodsbang vluchtte ik naar binnen, waar moeder haar arm troostend om me heen sloeg. Waarom zij 5 mei niet meeging naar de speeltuin weet ik niet. Waarschijnlijk had ze net krulspelden ingezet en vond het ordinair zo de straat op te gaan. Vier jaar geleden toen moeder nog leefde, vroeg ik het haar. Maar met haar meer dan honderd jaar gooide ze dementerend als ze was, tijden, plaatsen en gebeurtenissen door elkaar. Dat mijn amper vijf jaar oude geboortehuis aan de Lipperheijstraat in IJmuiden door de aanleg van de Atlantikwall samen met de hele buurt en een groot deel van Oud-IJmuiden werd gesloopt en wij ontheemd en al tijdelijk werden ingekwartierd bij een weduwe van bollenhandel Blom & Padding aan de Creutzberglaan in Beverwijk was ze vergeten. Evacué of vluchteling in eigen land waren we geworden.
Bij de vijftigste Bevrijdingsdag in 1995 voelde ik een onbedwingbare drang opkomen terug te gaan naar de plek van 5 mei 1945 – Beverwijk: honderdtien autokilometers van Emmeloord. Ik wilde per se alleen gaan. Iemand naast mij had er toch geen herinnering aan en zou me maar afleiden. Ik wilde het gevoel van toen terugroepen en opnieuw ondergaan. Ik ben gegaan en vond zonder lang zoeken de Dekkerstraat. Maar nergens een vlag te zien en wat een bende! Door de aanleg van een nieuwe riolering lag de hele weg overhoop. Dicht langs de huizen restten slechts drie stoeptegels waarover ik mij voortbewoog. Nergens een levend wezen, laat staan een oranje sjerp of strik te bekennen. Waar was iedereen? Bij nummer 34 aangekomen keek ik voorzichtig door het raam naar binnen, maar ook daar geen enkel teken van leven, anders had ik aangebeld. De buren dan. Zouden de families Kuis en de Graaf er nog wonen? Vast niet. Toch even op het naambordje kijken, maar nee. Wel de plastic rozen van Wim Sonneveld voor het raam. De huizen met het karakteristieke ronde bovenraam waren nog intact. Maar verder? Niets.
Daar stond ik dan, zombie in een troosteloze buurt. Wat deed ik hier eigenlijk? Snel terug naar mijn auto aan het begin van de straat en nog even bij de speeltuin langs. Zou de hoge glijbaan er nog staan? Maar nee, de hele speeltuin was verdwenen. In de verte stond de R.K. kerk aan de Arendsweg nog altijd als een rots in de branding. De kerk waar ik als gereformeerde jongen nooit mocht komen, want roomschen geloven volgens de dominee en vader meer in Maria dan in Jezus. Om van de geestelijken in hun potsierlijke gewaden maar te zwijgen. De mensen daar kennen de Bijbel niet eens! Nee, dan hadden wij, afgescheiden gereformeerden, het bij het rechte eind. Bij ons stond het onfeilbare Woord van God voorop. De rest was allemaal bijzaak. Overbodige franje, één grote poppenkast volgens vader. De man was het hoofd van het gezin. Vrouwen hadden een dienende rol en hoorden – zeker in de kerk – te zwijgen. Homo’s kenden wij natuurlijk niet. Tot ver in mijn puberteit kende ik het hele woord niet. Tja, zo dachten en leefden we toen. Ieder z’n eigen hokje en onszelf uitnemender achten dan de ander. Wat ben ik dankbaar dat ik nu mag leven. Wat ben ik God dankbaar dat ik vrij mag zijn. Niet alleen van de oorlog, maar ook van de beklemmende sfeer van toen. Er is ruimte voor in de plaats gekomen, ruimte om te delen met de ander. Ook als die anders is dan jij. Ongeacht uiterlijk, afkomst, geloof, seksuele geaardheid of wat dan ook. Laten we toch dankbaar zijn! Juist nu we een strijd te voeren hebben tegen die onzichtbare vijand, het virus.
De Heer zij ons nabij.
Comments