Jacob Diederiks.
Bijna dagelijks kom ik haar tegen. Zíj loopt hard en ík laat onze Griekse adoptiehond Rhea uit in het bos tegenover ons appartement. En elke keer groeten we beleefd naar elkaar. In het begin met ‘morgen’, tegenwoordig ook met het informele ‘hallo’ of ‘hoi’. Meestal is zij me voor, zo’n haast als ze altijd heeft. Maar ja, ze loopt hard, dan krijg je dat. De naar ik schat ruim veertigjarige vrouw heeft een opvallende manier van hardlopen – het zijn niet alleen haar superslanke benen die maken dat ze vooruit komt, het is haar hele lichaam dat meedoet en van links naar rechts al deinend meebeweegt. Ook haar half uitgespreide armen gaan op en neer als ze mij al dansend nadert. Je zou haast denken dat ze springveren in haar sportschoenen heeft verstopt. Ballet is er niets bij.
Maar het meest opvallend zijn haar knalrode lippen. Waarom zou ze zich zo optutten? Een sportster heeft dat toch niet nodig, zou je zeggen. Maar misschien vergis ik me. Wie weet doet ze het uit veiligheidsoverweging. Vooral als het nog halfdonker is of mistig en je haar niet goed kan zien aankomen, zijn daar die lippen, die de rest van haar lichaam ver vooruit zijn. Net als zo’n signaalbord met die schuine wit-rode strepen voor of achter de caravan. Aan de kant, ik kom er aan!
Maar alle gekheid op een stokje, wie denkt dat ik de draak met haar steek - je moet tegenwoordig ook zó op je woorden letten als je als man over vrouwen schrijft - vergist zich. Ik méén het als ik zeg dat die rode lippen haar schitterend staan. Kan er in een melancholieke bui zelfs jaloers om worden. Ze horen helemaal bij haar. Ik zou ze missen als ze zonder die lippen loopt. Dan ontbreekt er iets.
Elkaar gesproken hebben we nog nooit. Tot vorige week. Het was middag. De zon scheen tussen de buien door. Samen met mijn vrouw en Rhea wandelden we in het bos en wie zagen we op ons toe rennen? Niet de vrouw met de rode ballon, maar de vrouw met de rode lippen!
“Wat een indrukwekkend interview!” riep ze in het voorbijgaan. En wég was ze. Mijn vrouw glimlachte. En ik kon nog net “Dankjewel!” roepen. Het verbaasde me dat zij de NRC van 8 mei had gelezen, want bijna niemand in de polder leest die krant. Mijn vrouw dacht dat ze samenwoont met een vrouw uit de apotheek. Of was het nou het tuincentrum? In elk geval een vrouw. Het kwartje begon bij mij te vallen. Vier minuten later – ze had weer een rondje gemaakt – kwam ze opnieuw aangerend en vervolgde al dansend en hijgend ons minigesprek. “Ik was er helemaal ontroerd van!”, riep ze. En wég was ze weer. We liepen verder. Een kwartier later naderde ze ons van achteren en riep: “Ik ga zeker je boek kopen!” In een flits was ze weer weg. Ik kon nog net roepen: “Er staat nog één boek in de etalage van de boekhandel!”
Of ze het gehoord heeft weet ik niet. De regendagen hierna heb ik haar helaas niet meer gezien. Maar zodra ik haar weer tegenkom, ga ik midden op het pad staan, spreid mijn armen wijd uit en roep “Halt!” Dan moet ze wel stoppen. Of we hollen in een aan mijn leeftijd aangepast tempo samen verder. Zal Rhea ook leuk vinden. Dan wil ik op z’n minst haar naam horen. Mijn naam kent ze uit de krant, dan vind ik dat ik er recht op heb ook haar naam te weten, toch? Dan kunnen we wat nader kennismaken. Wie weet bloeit er tussen ons iets moois op. Maar ja, of het ook zo gaat is de vraag …
Comments